De Tijd: ‘Hoe werkt een meerwaardebelasting in onze buurlanden?’

PARTAGER

donderdag, 13 februari, 2025

Het regeerakkoord mag dan wel de grote principes van de meerwaardebelasting bevatten, de concrete uitwerking ervan in wetteksten brengt tal van praktische problemen en discussies met zich mee. Hoe wordt in het buitenland omgegaan met die obstakels?

 

De meest besproken maatregel uit het regeerakkoord is ongetwijfeld de lancering van een solidariteitsbijdrage. Het algemene principe is dat er een meerwaardebelasting van 10 procent komt op gerealiseerde meerwaarden van financiële activa, met een jaarlijkse vrijstelling van 10.000 euro. Voor beleggers die een belang van meer dan 20 procent hebben in een bedrijf komt er een getrapt systeem, waarbij de meerwaardebelasting oploopt naarmate de meerwaarde groter is.

De omzetting van die principes in wetgeving wordt geen gezondheidswandeling. Niet alleen is er binnen de regering al discussie over bepaalde interpretaties, fiscalisten wijzen erop dat heel wat obstakels op de weg liggen voor de praktische implementatie.

Hoe overwinnen onze buurlanden, die al langer een meerwaardebelasting hebben, die obstakels? We zochten het uit, met de belangrijke disclaimer dat een vergelijking niet makkelijk is. Al is het maar omdat in België de algemene belastingdruk veel hoger ligt dan in sommige andere landen.

Wat met een groot belang in een bedrijf?

Om investeerders in kleine groeibedrijven aan boord te houden, wil de regering een gunstiger systeem van meerwaardebelasting invoeren voor beleggers met een aanmerkelijk belang. In het regeerakkoord is sprake van beleggers met een belang van meer dan 20 procent in een bedrijf. Zij worden bij verkoop van dat belang niet belast op de eerste 1 miljoen euro meerwaarde. Voor meerwaarden tot 10 miljoen euro geldt ook een lager percentage dan 10 procent. Maar over wat er gebeurt met beleggers met een belang van 19 procent, is er binnen de regering onenigheid.

In onze buurlanden liggen de drempels doorgaans lager. In Luxemburg geldt een aanmerkelijk belang al vanaf 10 procent, in Nederland vanaf 5 procent en in Duitsland zelfs vanaf 1 procent. ‘Het is wel zo dat onze buurlanden een brede interpretatie van het aanmerkelijk belang hanteren’, zegt Denis-Emmanuel Philippe, advocaat van Bloom Law. ‘Zo kijkt men in Nederland, Duitsland en Luxemburg naar rechtstreekse en onrechtstreekse participaties en worden in die landen ook aandelen van familieleden meegeteld. In Luxemburg en Duitsland is zelfs sprake van een aanmerkelijk belang als de minimale participatie op enig moment gedurende de voorbije vijf jaren aangehouden was.’

Niet in alle landen ligt de meerwaardebelasting voor aanmerkelijke belangen ook lager dan voor kleine beleggers. In Duitsland is de meerwaarde bij de verkoop van een aanmerkelijk belang onderworpen aan de normale progressieve tarieven (die tot 45% kunnen oplopen), terwijl voor kleinere belangen een tarief tussen 26 en 27 procent geldt. ‘Wel geldt er een aantrekkelijke vrijstelling waarbij 40 procent van de meerwaarde wordt vrijgesteld’, nuanceert Philippe.
Voor Nederlandse aanmerkelijke belangen geldt een vast tarief van 24,5 procent voor meerwaarden tot 67.804 euro, en van 31 procent boven dat bedrag. Kleinere beleggers worden belast tegen 36 procent, maar dat is (doorgaans) op een fictief rendement van 5,88 procent en er geldt een belangrijke vrijstelling die niet van toepassing is op de aanmerkelijke belangen.

In Frankrijk kennen ze het probleem niet. ‘Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen een kleine belegger en een belegger met aanmerkelijk belang. De meerwaardebelasting is voor beide dezelfde’, zegt Stijn Neyrinck, accountant van het bureau RFN, dat Belgen fiscaal advies geeft over hun Franse activiteiten. Ook in Spanje is er geen onderscheid. ‘Wel geldt daar onder bepaalde voorwaarden een vrijstelling voor aanmerkelijke investeringen (belang van meer 40 procent) in nieuw opgerichte bedrijven’, zegt Evelyne Van Der Elst van Legacy Advocaten.

Wat met de vrijstellingstermijn?

Een ander discussiepunt binnen de regering gaat over de vrijstellingstermijn. Zal de meerwaardebelasting ook van toepassing zijn voor wie de aandelen langer dan tien jaar in zijn bezit heeft? Zonder die afbakening lijkt het erop dat ook vele kleine langetermijnbeleggers zullen meebetalen, terwijl de maatregel expliciet de sterkste schouders beoogde.

In Nederland, Frankrijk en Duitsland geldt er geen termijn. Daar zijn historische meerwaarden sowieso belastbaar. In Luxemburg geldt dan weer een belastingvrijstelling als de aandelen langer dan zes maanden in portefeuille zitten. ‘Het zou me niet verwonderen dat steeds meer Belgen naar Luxemburg trekken na de invoering van de nieuwe solidariteitsbijdrage’, zegt Philippe. ‘Niet alleen vanwege een gunstigere meerwaardebelasting, maar ook vanwege een gunstigere erfbelasting en een lagere roerende voorheffing op Luxemburgse depositorekeningen.’

Hoe wordt de waarde van een bedrijf bepaald?

De Belgische meerwaardebelasting zal in de nabije toekomst ingevoerd worden. Vanaf dan worden de tellingen ook op 0 gezet, zodat alleen de meerwaarde na die datum belast wordt. Voor beursgenoteerde aandelen is het eenvoudig om de waarde van een aandeel op dag 0 te bepalen, maar voor niet-beursgenoteerde bedrijven is het veel moeilijker de waarde te bepalen. Een pasklare oplossing lijkt er daarvoor ook niet in het buitenland te liggen.

In Duitsland werd in 2009 een meerwaardebelasting ingevoerd. Daar werd het principe toegepast dat er geen belasting geldt voor aandelen die al voor die datum in het bezit van de beleggers waren. Een Duitser die vandaag aandelen verkoopt die hij in 2008 kocht, betaalt dus geen meerwaardebelasting.

In Frankrijk stelt het probleem zich minder omdat de meerwaardebelasting er al zeer lang bestaat. ‘Iemand die 30 jaar geleden aandelen kocht en die vandaag verkoopt met meerwaarde, zal belast worden op de volledige meerwaarde en zal de aankoopwaarde moeten bewijzen. Kan hij dat niet, dan riskeert hij zelfs belast te worden op de volledige verkoopprijs’, zegt Neyrinck.

Wat met kosten en minwaarden?

In het regeerakkoord staat dat minderwaarden die in hetzelfde jaar werden geboekt in mindering van de meerwaarde gebracht kunnen worden. Die praktijk lijkt overeen te stemmen met het buitenland. Maar wat met de kosten? Daarvan is in het regeerakkoord geen sprake.

In de andere landen kunnen kosten doorgaans wel in rekening worden gebracht. Dat is bijvoorbeeld het geval in Frankrijk en Spanje. ‘Kosten die gepaard gaan met de aankoop kunnen in Spanje opgeteld worden bij de aankoopprijs, terwijl kosten die gepaard gaan met de verkoop afgetrokken mogen worden van de verkoopprijs’, zegt Van Der Elst.

Wat met de aangifteplicht?

Een open vraag is ook hoe de afhouding van de taks zal gebeuren. Volgens Philippe is het meest logische scenario dat de meerwaardebelasting aan de bron wordt afgehouden door de bank. Beleggers moeten dan achteraf hun vrijstelling (10.000 euro) en eventuele minderwaarden via hun belastingaangifte recupereren. ‘Dit lijkt me het meest werkbare scenario. Voor dividenden past men dat al toe.’

Beleggers kunnen in het inkomstenjaar 2025 de roerende voorheffing op maximaal 859 euro aan dividenden recupereren via de aangifte van 2026. Het gevolg is wel dat beleggers hun vrijstelling pas twee jaar later krijgen.

In Duitsland loopt het ook op die manier, maar niet in Frankrijk, Spanje en Nederland. Daar worden de meerwaarden belast via de belastingaangifte. Feit is dat dat een hele administratie met zich meebrengt, waarbij beleggers elke aankoop en verkoop moeten documenteren.

Wat bij gespreide aankopen?

Stel dat iemand in 2021 10 aandelen van een bedrijf had gekocht voor 10 euro per aandeel, en in 2022 nog eens 15 aandelen voor 15 euro. Stel dat die persoon 10 aandelen verkoopt. Welke aankoopprijs wordt dan genomen? Wordt gebruikgemaakt van FIFO, waarbij de eerst gekochte aandelen van 2021 worden verkocht, of van LIFO, waarbij de laatste gekochte aandelen worden verkocht?

In Frankrijk wordt in die gevallen een gewogen gemiddelde aankoopprijs berekend. Concreet wordt de totale aankoopwaarde (10 x 10 + 15 x 15) gedeeld door het aantal aandelen (25). Dat komt dan op een gemiddelde gewogen aankoopprijs van 13 euro. Al zijn er uitzonderingen mogelijk.

‘Als de verkochte aandelen onmiddellijk te linken zijn met de aangekochte aandelen, bijvoorbeeld bij de verkoop van genummerde aandelen of aandelen ingeschreven in het aandelenregister met de nodige details, dan zal wel gekeken worden naar de reële aankoopprijs van dat aandeel’, zegt Neyrinck. In Duitsland geldt dan weer de FIFO-methode, wat betekent dat naar de aankoopprijs van de eerst aangekochte aandelen wordt gekeken.

Journalist Peter Van Maldegem

Lees ook het artikel in de Tijd 

 

PARTAGER

Loading...