In principe zijn de meerwaarden op aandelen van een Belgische vennootschap vrijgesteld. Volgens een recente uitspraak van het hof van beroep ite Antwerpen kan de situatie echter anders zijn als de meerwaarde abnormaal hoog is.
In de zaak die aanleiding gaf tot het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 3 oktober 2023, had een Belgische vennootschap tussen 2000 en 2004 aandelen verworven in een Poolse vennootschap voor de prijs van 237.631 euro. De waarde van de aandelen van de Poolse vennootschap steeg vervolgens explosief door de ontwikkeling van een veelbelovend vastgoedproject. In 2016 droeg de Belgische vennootschap de aandelen van de Poolse vennootschap over aan een verbonden holdingvennootschap en realiseerde zo een meerwaarde van 33.296.797 euro. In haar Venn.B.-belastingaangifte had de Belgische vennootschap deze meerwaarde aangegeven als vrijgesteld onder het vrijstellingsstelsel voor meerwaarden op aandelen (artikel 192 WIB).
De belastingadministratie was van mening dat de gerealiseerde meerwaarde abnormaal hoog was, aangezien de marktwaarde van de ingebrachte aandelen veel lager was dan deze die door de partijen werd overeengekomen. Volgens de administratie vormde de meerwaarde een “abnormaal of goedgunstig voordeel” ontvangen door de Belgische vennootschap, belastbaar als een gewone winst op basis van de gevreesde antimisbruikmaatregel vervat in artikel 207 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (WIB) – dat ondertussen verplaatst werd naar artikel 206/3, § 1 van het WIB.
Het hof van beroep te Antwerpen stelde de belastingplichtige in het gelijk omdat de belastingadministratie niet had kunnen bewijzen dat de waardering van de ingebrachte aandelen niet overeenstemde met de economische werkelijkheid. In dit geval was het vastgoedproject in Polen het voorwerp geweest van een ernstig waarderingsrapport van een gerenommeerde vastgoedexpert. Bovendien ondersteunden de andere documenten die door de Belgische vennootschap waren overgelegd de nauwkeurigheid en oprechtheid van de waardering die door de partijen was aangenomen. De conclusie was dat de meerwaarde – hoewel enorm hoog – niet kon worden beschouwd als een abnormaal of goedgunstig verkregen voordeel en wel degelijk in aanmerking kwam voor de vrijstellingsregeling voor meerwaarden op aandelen.
Er ligt nog een vraag op de loer: wat als de fiscus had kunnen aantonen dat de meerwaarde kennelijk buitensporig was, en dus een abnormaal of goedgunstig verkregen voordeel vormde? Zou hij dan het recht hebben gehad om de meerwaarde te onderwerpen aan de Venn.B.?
Het Hof sloot deze mogelijkheid niet uit in zijn arrest. Het moest zich echter niet uitspreken over deze vraag, aangezien het de kwalificatie van abnormaal of goedgunstig voordeel verwierp omdat het bewijs van de overwaardering van de ingebrachte aandelen ontbrak.
Naar mijn mening kan dit fiscale risico niet worden uitgesloten. Volgens de artikelen 206/3, §1 en 207/2 WIB vormt het resultaat uit een abnormaal of goedgunstig voordeel (bijvoorbeeld een abnormaal hoge meerwaarde op aandelen) immers in principe een minimale belastbare grondslag. En volgens eerdere rechtspraak van hetzelfde hof van beroep te Antwerpen is dit antimisbruikmechanisme bedoeld om van toepassing te zijn ongeacht of de meerwaarde op aandelen is vrijgesteld (of niet) op basis van artikel 192 WIB (arrest van 21 februari 2012).
Laten we een ander voorbeeld nemen: wat als een Belgische vennootschap aandelen tegen een ondergewaardeerde prijs verkoopt aan een verbonden buitenlandse vennootschap? In dat geval heeft de fiscus in principe het recht om de Belgische inbrengende vennootschap opnieuw te belasten op basis van (een andere) antimisbruikmaatregel inzake verrekenprijzen: artikel 26 WIB, dat de belastbare grondslag van een Belgische vennootschap verhoogt met het bedrag van de toegekende abnormale of goedgunstige voordelen (in dit geval het verschil tussen de verrekenprijs en de marktwaarde van de aandelen). Het is interessant om op te merken dat de inbrengende vennootschap hier niet kan ontsnappen aan de vennootschapsbelasting op basis van de vrijstellingsregeling voor meerwaarden op aandelen (artikel 192 van het WIB). Dit lijkt misschien oneerlijk: als de aandelen tegen hun werkelijke waarde waren verkocht (in plaats van tegen een te lage prijs), had de meerwaarde wel in aanmerking kunnen komen voor de bovengenoemde vrijstellingsregeling. Maar het Hof van Cassatie oordeelde in die zin in een heftig arrest van … 20 september 1962.
Laten we nog een laatste voorbeeld nemen. Het kan gebeuren dat een vennootschap aandelen koopt tegen een ondergewaardeerde prijs. Loopt de verwervende vennootschap het risico op een herziening op basis van de voormelde antimisbruikmaatregel bedoeld in artikel 206/3, § 1 WIB (in combinatie met artikel 207/2 WIB), wegens een ontvangen “abnormaal of goedgunstig voordeel”? Zoals blijkt uit recente rechtspraak, met name een arrest van het hof van beroep van Luik van 1 oktober 2021, aarzelt de fiscus niet om zich op deze bepaling te beroepen om te oordelen dat de latente meerwaarde (het verschil tussen de aanschaffingswaarde en de marktwaarde van de aandelen op het ogenblik van de aankoop) een “minimale belastbare grondslag” vormt voor de vennootschapsbelasting (zie Luik, 1 oktober 2021, besproken door X., “L’exception qui confirme la règle: la Cour d’appel de Liège approuve l’évaluation au coût historique d’une transaction ‘abnormale’ relative à des actions suédoises”, Cour. fisc. n° 2022/5, pp. 100-105. Zie ook onze bespreking van dit arrest: D.-E. PHILIPPE en A. NOLLET, “Acquisition par une société d’actions à titre gratuit ou à un sous-prix: pas/plus immédiatement un bénéfice imposable…, mais un avantage anormal ou bénévole?”, RGFCP, 2023-3, blz. 2-19. Zie ook D.-E. PHILIPPE, “Impôts des sociétés: récents développements”, hoofdstuk 2: “Acquisitions à titre partiellement gratuit”, in D. GARABEDIAN (red.), Actualités en droit fiscal et en droit fiscal pénal, Brussel, Bruylant, 2014, blz. 45 tot 88, spec. blz. 61). Er moet echter worden opgemerkt dat deze antimisbruikmaatregel kan worden uitgeschakeld, in het bijzonder wanneer de verkrijgende vennootschap de aandelen niet heeft verkregen van een verbonden vennootschap of wanneer zij de economische omstandigheden kan aantonen die het normale karakter van de te lage prijs zouden rechtvaardigen, rekening houdend met de algemene context van de transactie.
De moraal van het verhaal is dat het sterk aan te raden is om aandelentransacties tussen verbonden ondernemingen goed te waarderen en dat de overdrachtsprijs kan worden onderbouwd!
Denis–Emmanuel Philippe