Intra-groep transacties die gebruikelijk zijn in het bedrijfsleven kunnen in sommige gevallen worden aangepast door de fiscus op basis van antimisbruikmaatregelen inzake verrekenprijzen, zelfs in (totaal) onverwachte situaties. Dit is de les die kan worden getrokken uit twee recente jurisprudische uitspraken, die betrekking hebben op een overdracht van schuldvorderingen tegen nominale waarde en een kapitaalverhoging.
Overdracht van schuldvorderingen tegen nominale waarde
In de eerste zaak had een Belgische vennootschap die deel uitmaakt van een internationale groep twee leningen verstrekt aan een verbonden Franse vennootschap. In het kader van een herstructurering droeg de Belgische onderneming haar twee schuldvorderingen (die voortvloeiden uit de leningen aan de Franse onderneming) over aan andere ondernemingen van de groep (haar Nederlandse moedermaatschappij en een andere verbonden Nederlandse vennootschap). Deze twee schuldvorderingen werden door de Belgische vennootschap overgedragen tegen hun nominale waarde, d.w.z. 14.218.215 euro voor de ene en 10.000.000 euro voor de andere. Een belangrijk punt om op te merken: de Franse vennootschap (de schuldenaar) was al enkele jaren zwaar verlieslatend.
Op het eerste gezicht zou men kunnen denken dat de overdracht van schuldvorderingen tegen hun nominale waarde belastingneutraal zou moeten zijn voor de Belgische vennootschap. En als de vorderingen in plaats daarvan werden overgedragen tegen hun economische waarde (veel lager dan hun nominale waarde), zou de Belgische vennootschap in principe een verlies op de schuldvorderingen hebben kunnen aftrekken van haar belastbare grondslag in de vennootschapsbelasting.
Maar dat was zonder rekening te houden met de scherpschutters van de Bijzondere Belastinginspectie (“BBI”). Zij waren van mening dat de volledige (!) verkoopprijs van de twee schuldvorderingen een “abnormaal of goedgunstig voordeel” vormde voor de Belgische vennootschap, gelet op de slechte financiële situatie van de Franse vennootschap. Zich baserend op de beruchte antimisbruikmaatregel vervat in artikel 207, §2 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (WIB) – dat nu overgebracht is naar artikel 206/3, §1 van het WIB 92 – oordeelden ze dat dit ontvangen abnormale of goedgunstige voordeel (de bijkomende prijs ontvangen door de Belgische vennootschap) een “minimale belastbare basis” vormde voor de vennootschapsbelasting. Het Hof van Beroep te Antwerpen was het eens met de fiscus. En in een arrest van 25 november 2022 verwierp het Hof van Cassatie het beroep tegen het Antwerpse arrest. Het gevolg was dat de Belgische vennootschap “op papier” belast werd op een (gigantisch) resultaat!
De moraal van het verhaal: een overdracht van schuldvorderingen tegen nominale waarde lijkt misschien heel normaal… maar is fiscaal gezien niet altijd aangewezen (vooral wanneer de vennootschap-debiteur in financiële moeilijkheden verkeert). Om de toorn van de belastingdienst te vermijden, is het beter om de prijs voor de overdracht van schuldvorderingen binnen een groep vast te stellen op hun marktwaarde (economische waarde).
Kapitaalverhoging
Het tweede geval is nog verrassender, omdat het resulteert in de belasting van een vennootschap die niet eens partij is bij een intra-groep verrichting (kapitaalverhoging) die als “abnormaal” wordt beschouwd.
In een arrest van 28 februari 2023 heeft het Hof van Beroep te Brussel een Belgische vennootschap (B) herbelast op basis van (een andere) antimisbruikmaatregel inzake verrekenprijzen: artikel 26 van het WIB, op grond waarvan de belastibare grondslag van een Belgische vennootschap kan worden verhoogd met het bedrag van de abnormale of goedgunstige voordelen die zijn toegekend.
In dit geval had een Luxemburgse vennootschap (A) haar vordering op de Belgische vennootschap C (ter waarde van ongeveer 12 miljoen euro) ingebracht in het kapitaal van laatstgenoemde vennootschap. De kern van het probleem was dat de uitgifteprijs van de nieuwe C-aandelen die aan A waren toegekend in het kader van de kapitaalverhoging ver onder hun werkelijke waarde lag (omdat geen rekening was gehouden met de latente meerwaarden op de activa van C). Met andere woorden, A ontving een buitensporig aantal aandelen C. Hierdoor werd de Belgische vennootschap B, die ook aandeelhouder is van C, verarmd ten voordele van A: de waarde van de deelneming van B in C werd verminderd van ongeveer 13 miljoen euro naar 3 miljoen euro. Deze verarming, die door de rechters werd beschouwd als een “toegekend abnormaal of goedgunstig voordeel”, werd toegevoegd aan de belastbare grondslag van de Belgische vennootschap B op basis van artikel 26 WIB 92.
Het minste wat we kunnen zeggen is dat deze triviale operatie slecht uitpakte voor vennootschap B, omdat hze zwaar werd herbelast… ook al was ze formeel geen partij bij de verrichting (inbreng in natura)!
Denis–Emmanuel Philippe